Berigt-95: gezondheidszorg, deel 5 (uit: Rowol Toendertied)

 

Omdat er hier en daar, vooral in droge jaargetijden, niet voldoende water in de put was, waren er enkele dorpsbewoners die een Nortonput lieten slaan. Het slaan van zo'n put was een heel karwei, dat meestal door gespecialiseerde mensen gebeurde. Hier in Roderwolde kwam de firma Haack uit Assen. Er werd een soort mini-boortorentje opgesteld op de plaats waar de put geboord zou worden. Op aanwijzing van de "boormeester" moesten de eigenaars zelf helpen de put te boren. Dit was een zware klus, want men moest met twee man de lange boor de taaie potklei indraaien. Wanneer de boor vol zat, werd hij aan een lier naar boven gehaald, schoon gemaakt en weer opnieuw de grond ingedraaid. Hierop kwam om de drie meter een verlengstuk en zo ging men door totdat men een goeie waterbron had aangeboord. Ook ging er om de zes meter een ijzeren buis mee de grond in, anders zou het geboorde gat natuurlijk weer dichtraken. Afhankelijk van de bodemgesteldheid varieerden de Norton-putten hier van 40 tot 90 meter diep (dit laatste is bij de "Enumahoeve" het geval). Op de ijzeren buis uit de put werd dan weer een gewone, koperen pomp aangesloten. Op deze manier was men altijd verzekerd van voldoende water, al was het meestal niet erg lekker.

 

Hoewel er na het einde van de tweede wereldoorlog veel veranderde, kwam de grote ommekeer in de drinkwatervoorziening pas in de loop der jaren vijftig. Voor die tijd moest er bij iedere bouwplaats eerst een put geslagen worden, voordat men met de bouw kon beginnen. Al het water moest met handkracht naar boven gepompt worden. Maar ook aan dat ongerief kwam een einde. Tussen Roden en Nietap werd een pompstation gebouwd en kilometers buis werden in de grond gelegd om het opgepompte grondwater te distribueren. In onze omgeving waren wij in 1955 aan de beurt. Wat een verbetering en gemak! We kregen niet alleen voor het eerst zuiver drinkwater aangeleverd, maar er waren nog veel meer nieuwigheden. Een van de veranderingen binnenshuis was het closet met waterspoeling. Wat hadden we altijd gesukkeld met onze tonnetjes en emmers water.

 

 

 

 

 

 

oude "poepdoos" met tonnetje (afb. Joostdevree.nl)

 

 

 

 

 

 

Ook kregen we wastafels en niet te vergeten - nu met meer weg te denken uit onze huishouding - een douche. In dit laatste geval moest je natuurlijk wel voorzien zijn van warm water. Aardgas was nog onbekend, dus de gasgeisers werden gevoed door butagas in flessen. Ook de electrische boiler werd hiervoor gebruikt.

 

Daar het waterleidingbedrijf het water onder een behoorlijke druk leverde (6 atm.), lieten steeds meer boeren een drinkleiding voor het vee aanleggen. Alleen de bedrijven aan het einde van het net, in de zogenaamde onrendabele gebieden, hadden niet genoeg hoge druk om van deze voorziening gebruik te maken. Het traditionele "stallen schonen" was nu ook een stuk makkelijker geworden. Je kon een slang op de waterkraan aansluiten en spuiten maar. In de hoofdleidingen werden in de bebouwde streken brandkranen geplaatst, zodat de oude brandputten gedempt konden worden.

Dat men bij de aanleg van waterleiding terdege rekening moest houden met vorst, bleek direkt in de eerste winter na de aanleg. In de winter van 1955/56 heerste er gedurende enkele weken een periode van extreme kou. Vooral in de boerenschuren en op de koestallen vroren heel wat nieuwe leidingen stuk. De huizen werden nog niet centraal verwarmd, dus ook binnenshuis sneuvelden veel leidingen onder het aanrecht of op de "pompstraat". De vorst was zo hevig, dat zelfs hoofdleidingen in de grond op een diepte van één meter nog bevroren! Maar aangezien wij Drenthen nooit zomaar iets wegdoen voordat het nieuwe zich bewezen heeft, waren bij de meeste huizen de oude pompen nog intact.  Die brachten redding in de nood. Zo zie je maar weer: gooi nooit oude schoenen weg, voordat je nieuwe hebt.

 

(dit Berigt is onderdeel van een serie artikelen uit het boek “Rowol Toendertied”)